In zijn boek Honger wijst de Argentijn Martín Caparrós er terecht op dat honger vele oorzaken heeft. Even terecht benadrukt hij dat honger een kwestie is van geld hebben, om voedsel te kopen. Dat kan ook gezegd worden van armoede in bredere zin. Zoals wij in Nederland goed weten heeft de instelling van de Bijstandswet en andere onderdelen van de sociale zekerheid een onmisbare voorwaarde geschapen om extreme armoede, en dus ook honger, te voorkomen.
De visie van Caparrós is zeer actueel. Er is de laatste tijd hernieuwde aandacht voor de problematiek van de ongelijkheid. Uit allerlei onderzoek blijkt dat zowel de inkomensongelijkheid als de vermogensongelijkheid alsmaar toenemen. Die ongelijkheden gaan vergezeld van een voortdurende stroom van berichten over de persistente extreme armoede op wereldschaal. Dit ondanks de vele positief gestelde berichten over economische groei in diverse ontwikkelingslanden. Die berichten zijn té positief, alleen al omdat het overgrote deel van de aan die “groei” verbonden milieulasten en armoede en ongelijkheid niet worden verdisconteerd. Als die groei er is, waar komt die dan terecht? Vooral bij de rijken, niet bij de armsten. Ter illustratie onderstaande grafiek, ontleend aan een rapport van Oxfam International van 2014, en ook wel de “champagne glas-grafiek” genoemd. Het overgrote deel van het wereldinkomen komt terecht bij maar 20 % van de wereldbevolking, waaronder ook wij Nederlanders.
Daarbij is er toenemende belangstelling voor de mogelijkheden van garantie van bestaanszekerheid. De Volkskrant en de Groene Amsterdammer hebben recentelijk uitgebreide aandacht besteed aan de succesvolle programma’s voor inkomensoverdrachten aan de armen van Brazilië. Het programma Tegenlicht liet in een reportage zien hoe ook in Nederland met de invoering van een basisinkomen wordt geëxperimenteerd. Eerder al was er veel belangstelling voor dergelijke experimenten in uiteenlopende landen als Namibië en Canada. Dit zijn maar enkele voorbeelden. Binnen de Internationale Arbeid Organisatie ILO zijn gedurende het laatste decennium veel ideeën gelanceerd en voorstellen gedaan voor de ontwikkeling van wat daar social security floors worden genoemd. Befaamd is een ILO-rapport samengesteld door een commissie onder voorzitterschap van de huidige president van Chili Michelle Bachelet.
Systemen van garantie van bestaanszekerheid kosten veel geld. Maar daar krijg je ook wat voor: leniging van urgente noden, voldoen aan sociale grondrechten, vermindering van de druk om te migreren naar het Noorden, stimulans van de consumptieve vraag in die landen en dus ook van de lokale bedrijvigheid en werkgelegenheid aldaar, in de hoop overigens dat de vrijhandelboys daar met hun vingers vanaf blijven. En bovenal krijgen deze mensen meer rust in hun bestaan. Uit allerlei ervaringen met garanties van een basisinkomen blijkt dat de betreffende mensen niet alleen gezonder worden maar ook meer tijd en aandacht besteden aan mogelijkheden om vooruit te komen: men hoeft zich nu niet meer de hele dag bezig te houden met het zoeken naar primaire bestaansmiddelen zoals voedsel, de strijd om het pure bestaan. Dat leidt ook tot allerlei besparingen, bijvoorbeeld van uitkeringen, of van de kosten van met armoede samenhangende criminaliteit. Voor alle duidelijkheid, dergelijke programma’s mogen geen alibi zijn om de aanpak van structurele oorzaken van armoede en honger (als de vrijhandel, de omgekeerde ontwikkelingshulp, de afbraak van de biodiversiteit, en de overmatige CO2 uitstoot) te verwaarlozen.
Wat zou het kosten om, los van levensbedreigend oorlogsgeweld, wereldwijd bestaanszekerheid te garanderen? Ik heb wat zitten rekenen op basis van de meest recente gegevens van het VN ontwikkelingsprogramma. Daarbij gaat het om een orde van grootte. Ik ga uit van het aantal mensen dat verkeert onder het armoedecriterium van $ 2,50 per persoon per dag (pppd). Deze maatstaf is zeer laag, allerlei in de moderne wereldsamenleving (ook in ontwikkelingslanden) onontbeerlijke bestaansmiddelen als toegang tot internet vallen daar niet onder. Dat zijn in totaal 2.7 miljard mensen. Daarvan verkeren 1.2 miljard mensen onder het door de VN genoemde “extreme” armoedecriterium van $ 1,25 pppd. Stel dat deze laatste groep een gemiddeld inkomen heeft van $ 0,65 pppd, dan zouden zij compenserende middelen moeten krijgen ter waarde van: $ 2,50 – $0,65 = $ 1,85 pppd. Dat kost dan $ 810 miljard per jaar. Dan blijven nog 1,5 miljard mensen over die beschikken over bestaansmiddelen ter waarde van ergens tussen $ 1,25 en $ 2,50 pppd. Stel dat deze mensen gemidddeld op een niveau zitten van $ 1,90 pppd. Dan betekent dat een noodzakelijke compensatie van: $ 2,50 – $ 1,90 = $ 0,60 pppd. Ofwel $ 329 miljard op jaarbasis. In totaal kom ik dan op over te dragen middelen ter waarde van $ 810 miljard + $ 329 miljard = $ 1139 miljard per jaar.
Wie moet dat betalen? Voor het (statistische) gemak ga ik ervan uit dat dit bedrag moet worden opgebracht door de landen vallend onder het criterium van “hoogst ontwikkeld”. Nederland behoort daartoe. Het inkomen per hoofd van de bevolking van deze landen is $ 40.046 per jaar, 44 maal het inkomen van $ 2,50 pppd ($ 913 per jaar). De herverdeling op deze manier berekend blijkt ons 2,39 % van ons nationale inkomen te kosten. Dat is ruim meer dan wat nu aan de zogenaamde ontwikkelingssamenwerking door Nederland wordt besteed: 0,7 % van ons nationale inkomen. We kunnen dan ietsje minder spullen kopen. Maar ja, wij zullen toch eens serieus moeten beginnen met bijvoorbeeld de verkleining van onze mondiale ecologische voetafdruk. Die is in Nederland ruim 2/3 te groot. Zoals Martín Caparrós opmerkt is het een kwestie van politieke wil. Maar als het daarom gaat is hij terecht nu en dan wanhopig.
Lou Keune
Honger is in Nederlandse vertaling verschenen bij Wereldbibliotheek
Blijf op de hoogte met de nieuwsbrief. Meld je hier aan.
( Je kunt ons ook steunen door lid te worden of te doneren )